Is het recht op second opinion bedrijfsarts een goed plan van Minister Asscher?
In reactie op een advies van de SER komt het kabinet met enkele maatregelen, waarmee het probeert verbeteringen aan te brengen in de arbeidsgerelateerde zorg. Deze verbeteringen zijn onder meer ingegeven door de twijfels die met name bij werknemers en hun organisaties bestonden over de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts ten opzichte van hun opdrachtgever, de werkgever. Nog afgezien van de vraag of de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts ter discussie gesteld moet worden – de bedrijfsartsen hebben hun onafhankelijkheid binnen de beroepsgroep geborgd en bovendien vallen zij onder het medisch tuchtrecht – is het de vraag of met genoemde maatregelen deze zorgen kunnen worden weggenomen.
Feit blijft namelijk, dat de bedrijfsarts, óók bij een second opinion (wat iets anders is dan een deskundigenoordeel door UWV), betaald blijft worden door de werkgever.
Wie had verwacht, dat er voor een andere financiering zou worden gekozen komt daarmee bedrogen uit. De SER kon in haar advies ook weinig anders, omdat de randvoorwaarden bij de aanvraag van het advies door het kabinet zo waren gesteld, dat de werkgever de bedrijfsarts blijft bekostigen. Te verwachten is dus, dat in ieder geval de beeldvorming over de (on)afhankelijke positie van de bedrijfsarts niet zal veranderen.
Het kabinet verwacht wel, dat wanneer arbodienstverlening door werkgevers in overleg met werknemers wordt ingekocht het vertrouwen over de onafhankelijkheid van de bedrijfsarts beter geborgd is. Het kabinet gaat er vanuit dat werkgevers en werknemers op dit punt initiatieven nemen, bijvoorbeeld via de Stichting van de Arbeid.
Gelet op het feit, dat werkgevers forse financiële verantwoordelijkheden hebben op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid (2 jaar loondoorbetaling, loonsancties in het kader van de Wet verbetering Poortwachter en premiebetaling) is het ook niet helemaal vreemd, dat zij de regie in eigen hand willen houden.
Door deze grote financiële verplichtingen leggen veel werkgevers de nadruk op het voorkomen van loonsancties en blijft er minder budget over voor preventie, adequate verzuimbegeleiding en duurzame re-integratie.
Daarbij wordt vaak vergeten, dat de werkgever zélf – en niet de bedrijfsarts – verantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding. De bedrijfsarts heeft daarbij (slechts) een adviserende rol. Werkgevers zouden ook hier meer zelf de regie moeten nemen door in gesprek te gaan met hun werknemers, te luisteren, vertrouwen uit te spreken en samen naar oplossingen te zoeken. Hoe groter immers de rol van de bedrijfsarts, hoe groter de kans, dat werknemers met de bedrijfsarts conflicteren.
Het zou beter zijn als werkgevers meer geld zouden steken in het voorkómen van uitval en meer adequate begeleiding van hun werknemer, maar door hun (terechte) preoccupatie met eerder genoemde grote financiële verantwoordelijkheden bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, wil het daarvan maar niet komen.
Daarmee zijn we terecht gekomen in een vicieuze cirkel, die alleen doorbroken kan worden door een ander financieringsmodel van de totale kosten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Auteur: Pieter Gunsing, Specialist Sociale Zekerheid bij SV Land