Jonge arbeidsgehandicapten: de nieuwe doelgroep van de gemeente

Met de invoering van de Participatiewet krijgen gemeenten naast de verantwoordelijkheid voor mensen die voorheen in de bijstand of de sociale werkvoorziening zaten, ook de verantwoordelijkheid voor de mensen die voorheen in aanmerking kwamen voor de Wajong. Dit is voor gemeenten een relatief onbekende groep. Wat zijn de kenmerken van deze kwetsbare jongeren?

Er zijn voor gemeenten nog veel onduidelijkheden. Hoe groot wordt de toestroom van de voormalig Wajongers? Hebben we alle jongeren met een zwakke positie op de arbeidsmarkt in beeld? Welke instrumenten kunnen worden ingezet voor deze groep en wat kunnen scholen hierin betekenen? Naast de onduidelijkheden die er zijn, staat het opvangen van deze groep, in vergelijking met de andere nieuwe taken die gemeenten krijgen in het kader van de drie decentralisaties, niet altijd bovenaan het prioriteitenlijstje. Maar als je deze jongeren te laat opvangt en onvoldoende mogelijkheden biedt om zich ontplooien, kan dat in de toekomst leiden tot hogere uitkeringsuitgaven en maatschappelijke overlast.

Jonggehandicapten
In haar kamerbrief  ‘extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie’ van december 2014 schetst minister Bussemaker dat jaarlijks zo’n 30.000 jongeren het risico lopen van school te gaan zonder diploma op zak. Om de kansen van deze groep op de arbeidsmarkt te vergroten, kondigt ze een aantal maatregelen aan. Zo komt er een vakdiploma, een investeringsfonds voor bedrijven die banen beschikbaar stellen en extra begeleiding. Deze maatregelen zijn, gezien de beperking van de middelen voor kwetsbare jongeren vanuit het sociaal domein, niet ongewenst.

De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) is in 1998 in het leven geroepen om mensen die op jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn geworden tegemoet te komen. De regeling is bedoeld voor mensen die door een ziekte of handicap langdurig arbeidsongeschikt zijn. Een misverstand is dat de Wajong alleen bedoeld is voor jongeren, eenmaal in de Wajong blijven de meeste mensen hun leven lang aanspraak maken op deze regeling.

Sinds 2010 is de Wajong opgesplitst in drie regelingen. Voor Wajongers met een beperking die perspectief hebben op het verrichten van loonvormende arbeid (al dan niet met ondersteuning) is er een werkregeling. Zij zoeken of hebben een betaalde baan of verrichten niet-betaalde activiteiten zoals vrijwilligerswerk of dagbesteding. Wajongers die dit perspectief niet hebben komen in een uitkeringsregeling. De derde groep komt in de studieregeling, deze is bedoeld voor Wajongers die studeren of nog op school zitten. Zij krijgen geen volledige uitkering maar een studietoeslag.

De gehele uitvoering van de Wajong was tot 1 januari 2015 in handen van het UWV. Dit is veranderd met de invoering van de Participatiewet. De Wajong, uitgevoerd door het UWV, is nu alleen nog maar bestemd voor mensen die geen arbeidsvermogen hebben. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die wel arbeidsvermogen hebben, zijn aangewezen op de gemeente voor financiële steun en hulp bij het vinden van werk. Het UWV beoordeelt of iemand arbeidsvermogen heeft, gemeenten hebben hier geen invloed op. Binnen de Participatiewet hebben jongeren de mogelijkheidom een studieregeling aan te vragen. Dit is een financiële toelage voor studerende arbeidsgehandicapten onder de achttien jaar. De gemeenten zullen zelf de hoogte en de frequentie van deze studietoeslag bepalen, welke betaald zal worden vanuit het gemeentefonds. Het bestaande bestandWajongers blijft onder de verantwoordelijkheid van het UWV vallen. Tussen nu en 2017 wordt deze groep wel herkeurd op arbeidsvermogen. Wajongers met arbeidsvermogen zullen daarna nog maar 70 procent van het minimumloon ontvangen in plaats van 75 procent.

Figuur 1. Oude en nieuwe situatie voor de Wajong in relatie tot de Participatiewet

Figuur 1

Omvang
In 2013 zijn er landelijk 17.670 mensen in de Wajong gestroomd. De uitstroom uit de Wajong is altijd relatief laag (5.460 in 2013), mensen die eenmaal in de Wajong zitten komen daar niet snel meer uit. Figuur 2 geeft de omvang van de instroom in de Wajong over de afgelopen vier jaar weer en een schatting voor 2015, gebaseerd op die schatting die SZW voor Divosa heeft gemaakt.

Van de ongeveer 16.000 mensen die komend jaar bij ongewijzigd beleid in aanmerkingen zouden komen voor de Wajong, verwacht SZW dat er nog maar 6.000 in aanmerking komen voor de Wajong. De andere 10.000 kunnen dus alleen nog maar terecht bij de gemeente. De schatting van SZW is dat er daarvan 4.000 in aanmerking komen voor een uitkering vanuit de Participatiewet. De andere 6.000 zijn nu op zichzelf aangewezen. Zij hebben nog wel recht op hulp bij het vinden van werk, maar niet op een uitkering. Dit maakt deze groep niet onbelangrijk. Zij verdwijnen dan wel tijdelijk uit beeld, maar een deel zal blijvend moeite hebben met het vinden van een plek op de arbeidsmarkt. Als jongeren nog thuis wonen kan het bijvoorbeeld zijn dat zij niet in aanmerking voor een uitkering komen omdat de ouders te vermogend zijn. Ongeveer 23 procent van de Wajongers woont bij zijn of haar ouders thuis, onder Wajong-aanvragers geldt dit voor ongeveer 68 procent.

Figuur 2. Instroom Wajong

Figuur 2

Bron: CBS en Divosa (2014), schatting Ministerie van SZW, bewerkt.

In tabel 1 staat de schatting van SZW van de instroom van voormalig Wajongers in de Participatiewet weergegeven.

Tabel 1. Raming landelijke instroom voormalig Wajong in Participatiewet.

2015 2016 2017 2018
Nieuwe instroom voormalig Wajong (werk of uitkering) 2.000 7.000 12.000 17.000
Nieuwe instroom voormalig Wajong (studietoelage) 2.000 5.000 8.000 10.000
Totaal 4.000 12.000 20.000 27.000
Bron: Divosa (2014)

Onderwijsachtergrond
In totaal zit 47 procent van de Wajongaanvragers nog op school en komt zes procent net van school. Een groot deel van hen komt in een studieregeling terecht. Scholieren vormen dus een belangrijke groep binnen de Wajongaanvragers. Maar van wat voor scholen komen zij dan met name? Figuur 3 laat dit zien. Het gaat hier om de Wajongers die in een werk- of studieregeling zijn ingestroomd, dit is namelijk de groep met arbeidsvermogen en dus relevant voor de gemeente. De grootste groep komt van een opleiding op het mbo of roc. Daarnaast is een aanzienlijke groep afkomstig uit het praktijkonderwijs (pro) of het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Om meer inzicht te krijgen in de link tussen het onderwijs en de Wajong, gaan we dieper in op de kenmerken de twee laatst genoemde onderwijs vormen: het pro en het vso.

Figuur 3. Huidige of laatste school van Wajong-aanvragers in een werk-of studieregeling 2010

 Figuur 3
Bron: UWV (2010), Wajongmonitor: tweede rapportage

Uitgaande van de cijfers uit Tabel 1 en de cijfers uit de Wajongmonitor van het UWV, waarin de achtergrond van Wajongers wordt uitgesplitst naar de studie- en de werkregeling, kan de volgende schatting worden gemaakt van de instroom in de Participatiewet vanuit praktijk- en vso-scholen (tabel 2).

Tabel 2. Schatting landelijke instroom in Participatiewet vanuit praktijk- en vso-scholen 2015

  2015 2016 2017 2018
Werk of uitkering
pro 340 1.190 2.040 2.890
vso 260 910 1.560 2.210
Studie
pro 360 900 1.440 1.800
vso 680 1.700 2.720 3.400

Te zien is dat er vanuit het praktijkonderwijs relatief veel jongeren in een werk-regeling stromen, terwijl vanuit het vso relatief veel jongeren in een studieregeling komen. Dit komt doordat er in het algemeen leerlingen van het vso vaak doorstromen naar een andere vorm van onderwijs, zoals het pro, het vmbo of het mbo.

Figuur 4 geeft de uitstroom van leerlingen vanuit pro en vso weer. Een opmerking hierbij is dat de uitstroom naar een andere vorm van onderwijs niet is meegenomen, terwijl dit voor een groot aandeel van de uitstroom wel het geval is. Opvallend is dat met name vanuit vso scholen veel jongeren in een uitkeringsregeling komen. Bij de uitstroom vanuit praktijkscholen wordt er relatief veel gewerkt in combinatie met een uitkering. Daarnaast is te zien dat vanuit beide type scholen een aanzienlijk deel noch werkt, noch een uitkering ontvangt. Mogelijk is dit een groep niet-uitkeringsgerechtigden die niet in beeld bij is het UWV. Gezien de beperkte middelen die gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Participatiewet en de keuzes die gemaakt moeten worden ten aanzien van het inzetten van deze middelen, valt het te verwachten dat de groep die niet werkt én geen uitkering ontvangt groter gaat worden.

Figuur 4. Arbeidsmarktpositie van leerlingen die uitstromen uit pro en vso

Figuur 4

Bron: OCW kerncijfers 2008-2012, bewerkt

Praktijkonderwijs
Het praktijkonderwijs is een vorm van voortgezet onderwijs bedoeld voor leerlingen van wie wordt verwacht dat zij geen vmbo-diploma kunnen halen. Zij hebben een leerachterstand en een IQ van tussen de 55 en 80. Het praktijkonderwijs is niet gericht op een vervolgopleiding, maar bereidt voor op werk. Leren doen de leerlingen vooral in de praktijk door bijvoorbeeld stages te lopen. Als leerlingen het praktijkonderwijs hebben doorlopen, ontvangen ze het getuigschrift praktijkonderwijs. Leerlingen kunnen zich in het derde leerjaar specialiseren in een van de sectoren Techniek, Groen, Handel en Economie of Zorg en Welzijn. Daarna stroomt een deel direct door naar werk. Voor een ruime veertig procent van de uitstroom vanuit het pro naar arbeid gaat het om een reguliere arbeidsplaats. Verder vindt een groot deel een arbeidsplaats met subsidie en/of ondersteuning, of bij een sociale werkvoorziening. Leerlingen die doorstromen in het onderwijs gaan naar een entreeopleiding. Een risico hierbij is dat als ze binnen het entreeonderwijs niet aan de criteria voldoen ze het onderwijs moeten verlaten en dus uit beeld verdwijnen, zonder een plek op de arbeidsmarkt te hebben gevonden.

Speciaal
Het voortgezet speciaal onderwijs is voortgezet onderwijs voor kinderen met een beperking. Deze vorm van onderwijs biedt specialistische en intensieve begeleiding. Het bestaat uit vier clusters: (1) blinde en slechtziende kinderen (2) dove en slechthorende kinderen (3) verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapte en langdurig zieke kinderen (4) kinderen met stoornissen en gedragsproblemen. Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs moeten een zogeheten ontwikkelingsperspectief voor leerlingen vaststellen. Hierin wordt een passend einddoel voor de leerling vastgesteld. Dat kan zijn: een diploma halen, uitstroom naar werk of uitstroom naar dagbesteding.

Van de jongeren van achttien jaar en ouder die in 2011 het vso verlieten, kwam iets meer dan twee derde aansluitend in de Wajong terecht, al dan niet in combinatie met een baan of het volgen van onderwijs. Zoals eerder genoemd stromen er relatief veel vso’ers door naar ander onderwijs, waarvan het grootste deel naar het mbo, meestal niveau 1 of 2, maar ook naar mbo niveau 3 of 4.

Conclusie
Dit artikel heeft inzicht gegeven in de nieuwe doelgroep voor de gemeente die voorheen in aanmerking kwam voor de Wajong: jonge arbeidsgehandicapten. Opvallend is dat het grootste gedeelte van deze groep van het mbo, pro of vso komt, waarbij er op de laatste twee onderwijsvormen dieper is ingegaan. Scholieren van het pro en vso krijgen vaak te maken met de Wajong en soms ook met de sociale werkvoorziening, al dan niet in combinatie met werk of het volgen van onderwijs. Met name in het pro komen leerlingen tijdens hun opleiding al in aanraking met werk, bijvoorbeeld in de vorm van een stage. Dit biedt voor de scholen en de gemeente kansen om jongeren via deze bestaande netwerken zoveel mogelijk te laten participeren, om zo in de toekomst hoge uitkeringsuitgaven te voorkomen.

Daarnaast is het opmerkelijk dat een groot deel van de vso- en pro-verlaters, noch werkt, noch een uitkering ontvangt. Zij participeren dus niet en zijn ook niet in beeld bij de overheid. Naar verwachting wordt deze groep alleen maar groter, gezien de slinkende budgetten die de gemeenten beschikbaar hebben voor de uitvoering van de Participatiewet. Dit maakt het nog belangrijker om zwakkere jongeren al in het onderwijs zoveel mogelijk naar werk toe te leiden. Op dit vlak liggen samenwerkingsmogelijkheden voor het onderwijs en de gemeente. De gemeenten kunnen bij het toeleiden van jongeren naar werk bijvoorbeeld gebruik maken van de bestaande netwerken die praktijkscholen al hebben met werkgevers. Deze netwerken zijn vaak groot, omdat praktijkscholen door het aanbieden van stagiaires intensief contact hebben met werkgevers.

Auteurs: Martin Heekelaar, sectorleider Werk en Inkomen bij Berenschot en Eline Korndewal, stagiaire bij Berenschot

Dit artikel verscheen eerder in Sociaal Bestek, editie nr 2-2015. Klik hier voor een jaarabonnement of een voordelig introductieabonnement.

Adresgegevens

SV Land
Röntgenlaan 13
2719 DX Zoetermeer
Routebeschrijving

Nieuwsbrief