Minder werknemers met een vast contract
De samenstelling van de werkzame beroepsbevolking is de afgelopen tien jaar veranderd. Er zijn nu minder werknemers met een vaste arbeidsrelatie, maar meer werknemers met een flexibele arbeidsrelatie en zelfstandigen. Vooral werkenden jonger dan 35 jaar hebben minder vaak een vaste baan.
Omvang werkzame beroepsbevolking afgelopen twee jaar vrij stabiel
In het derde kwartaal van 2012 was de werkzame beroepsbevolking 350 duizend personen groter dan in het derde kwartaal van 2002. Tot het begin van de recessie eind 2008 groeide de werkzame beroepsbevolking met bijna 500 duizend personen en nam daarna weer af. Sinds het tweede kwartaal van 2010 schommelt deze rond de 7,4 miljoen personen.
Het aantal werknemers met een vaste arbeidsrelatie volgt met enige vertraging de conjunctuur. Als de economie aantrekt , neemt hun aantal toe. Als het economisch slechter gaat, neemt hun aantal weer af. Het aantal zelfstandigen groeide juist de hele periode tussen 2002 en 2012.
Het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie is in 2006 en 2007 sterk gestegen en daarna gestabiliseerd. Dit jaar nam het weer iets toe. Het aantal flexwerkers lag in het derde kwartaal van 2012 ruim 340 duizend hoger dan tien jaar eerder. Er zijn vooral meer tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast contract.
Vooral jongeren hebben minder vaak een vaste arbeidsrelatie
In het derde kwartaal van 2012 bestond 69 procent van de werkzame beroepsbevolking uit werknemers met een vaste arebidsrelatie. Tien jaar eerder was dat nog 75 procent. Vooral jongere werkenden hebben minder vaak een vaste baan. Onder 25- tot 35-jarigen daalde het aandeel met een vaste arbeidsrelatie van 77 tot 68 procent. Onder 15- tot 25-jarigen was de daling nog groter.
Relatief veel flexwerkers onder laagopgeleiden
Laagopgeleiden hebben relatief vaak een flexibele arbeidsrelatie, hoogopgeleiden hebben juist relatief vaak een eigen bedrijf. In het derde kwartaal van 2012 had 20 procent van de laagopgeleiden een flexibel contract en 13 procent was zelfstandige. Bij de hoogopgeleiden was dat respectievelijk 14 en 17 procent.
Bron: CBS